Wat voor een wetenschap is economie eigenlijk en hoe wordt aan studenten overgedragen? We kunnen voor het antwoord te rade gaan bij columnist Ewald Engelen. Dit is wat hij zegt over hoe economie gedoceerd wordt aan de Nederlandse universiteiten: “Sterker dan in ons omringende landen is in Nederland economie een monotheoretische discipline en wordt de Nederlandse economiebeoefening gedomineerd door mathematica. En groter dan elders is in Nederland de kloof tussen economische werkelijkheid en economische theorie: het model wordt voor de realiteit geschoven.” Deze quote roept veel vragen op.

Wat bedoelt Engelen met de economische werkelijkheid?

Meer nog dan in de natuur-wetenschappen (waar je bijvoorbeeld eerst het begrip ‘atoom’ moet definiëren, en dat deden de oude Grieken al, voor je atomen kunt waarnemen) zul je eerst de economische werkelijkheid moeten definiëren, alvorens je die kunt waarnemen. Nationaal inkomen, investeringen, consumptie, inkomensongelijkheid, je kunt deze en andere elementen van de ‘economische werkelijkheid niet zien als je geen ‘economisch model’ van de wereld hebt. Dan weet je niet eens wat ‘investeringen’ zijn, laat staan hoe je die zou kunnen meten. Het is dus zo dat het model waarin je allerlei economische variabelen definieert, bepalend is voor de waarneming van de ‘economische werkelijkheid’. Dat bleek bijvoorbeeld in de jaren zestig toen onder academische economen een vrij heftige discussie werd gevoerd over de vraag of ‘kapitaal’ gemeten kan worden. In de nationale statistieken worden steevast gegevens opgevoerd van de ‘nationale kapitaalgoederenvoorraad’. Critici van deze meting (veelal uit de marxistische hoek) vonden echter dat er in deze meting een denkfout zat en dat het enige dat echt gemeten kan worden de bijdrage van arbeid aan de nationale productiecapaciteit is. Kapitaal, aldus nog steeds deze critici, is een begrip dat door ‘kapitalisten’ is uitgevonden om het eigendom op de productiecapaciteit te kunnen claimen. Dit kapitaaldebat is vervolgens doodgebloed en economen/statistici zijn kapitaal blijven meten, door op een of andere wijze heterogene bestanddelen (machines, laptops, gebouwen, tractoren, boten, enz., enz.) bij elkaar op te tellen.

Hoe dan ook, als Engelen dus denkt dat hij de ‘economische werkelijkheid’ waarneemt, moet hij een model in gedachten hebben. Haal het model voor de economische werkelijkheid weg, zoals Engelen zegt dat zou moeten, dan zie je niets meer.

Wiskunde als doel of als hulpmiddel

Wordt het model dat door (de meeste) academische economen gehanteerd wordt ook nog eens gedomineerd wordt door “mathematica” (Engelen bedoelt waarschijnlijk wiskunde en niet het beroemde softwareprogramma Mathematica)? Het is waar dat er in economische papers veel wiskunde wordt gebruikt. Wiskunde in de theorie is echter een hulpmiddel en geen doel van de theorievorming. Zoals eerder opgemerkt kan economische theorie opgeschreven worden zonder enige wiskunde te gebruiken, maar om zeker te zijn dat wat je opschrijft geen onzin is, kun je nog even aan het rekenen slaan. Economische theorie is namelijk een vorm van toegepaste logica. Je gaat uit van een aantal aannames over gedrag en doelen van individuen (gedrag en doelen kunnen rationeel verondersteld worden, maar desgewenst kunnen ook alle mogelijke irrationele motieven worden verondersteld), en gegeven deze aannames kan dan wiskundig worden afgeleid welke economische verschijnselen verwacht kunnen worden. Dat alles kan ook in gewoon Nederlands worden opgeschreven, maar dat zou omslachtig zijn.

Neem bijvoorbeeld de Ricardo/Malthus these over de ‘Verelendung’ van de landarbeiders in de 18e/19e eeuw. Zonder wiskunde heb je tientallen bladzijden nodig om dat te beschrijven. Met wat simpele wiskunde heb je aan een A4-tje genoeg om te laten zien dat als de landarbeiders hun marginale product als loon krijgen uitbetaald en als door bevolkingsgroei het aantal landarbeiders voortdurend toeneemt (zodat steeds meer ‘slechtere’ grond in gebruik moet worden genomen om de loonarbeiders nog werk te geven), het loon van landarbeiders voortdurend zal dalen, terwijl het vermogen van de grondeigenaren alsmaar zal stijgen. Verhongering en een daardoor dalende bevolking zal dan tot een ‘natuurlijk’ evenwicht kunnen leiden. Door deze case in wiskundige vorm te formuleren, kun je overigens ook direct zien onder welke voorwaarden de Ricardo/Malthus these niet klopt. Dat zal als je dit probleem in woorden opschrijft een stuk moeilijker zijn.

Kunnen markten altijd tot perfectie worden gebracht?

De neoklassieke theorie, verfoeid door Engelen, gaat uit van rationele individuen die keuzeproblemen weloverwogen oplossen. ‘De’ markt geeft daarbij het beste signaal aan deze individuen en als iedereen op de marktsignalen afgaat, komt iedereen in het beste van alle mogelijke werelden terecht. De neoklassieke theorie, vervolmaakt door Alfred Marshall, leermeester van John Maynard Keynes, is een esthetisch kunststukje: de hele wereld valt prachtig in elkaar en kan beschreven worden door een paar simpele formules, waaruit de heilzame werking van markten blijkt. Engelen: “Uiteraard leren studenten ook dat reëel bestaande markten, huishoudens, individuen en ondernemingen zelden aan dit theoretische ideaalbeeld voldoen. Maar deze empirische anomalieën worden geduid als marktimperfecties waardoor de beleidsaanbevelingen steevast neerkomen op het verder perfectioneren van reeds bestaande markten.” Ik vrees toch dat Engelen het idee van marktperfecties niet zo goed begrepen heeft. Inderdaad is het soms zo dat de werking van de markt verbeterd kan worden door overheidsingrijpen. Die imperfectie kan veroorzaakt zijn door bijvoorbeeld een te grote macht van aanbieders, zoals bijvoorbeeld bij de farmaceutische industrie die kunstmatig prijzen van geneesmiddelen hoog weten te houden. De markt van geneesmiddelen kan dan geperfectioneerd worden als de overheid in staat zou zijn de macht van de farmaceuten te breken. Dit leidt tot het verbeteren van een bestaande markt.

Er zijn echter ook gevallen waar de markt zonder diepgaand ingrijpen van de overheid niet verbeterd kan worden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij ziektekostenverzekeringen. Zoals wij elders geleerd hebben, zal als de markt hier zijn gang kan gaan mensen met een slechte gezondheid en een laag inkomen onverzekerd moeten rondlopen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de situatie in de VS voor Obama-care. Ongeveer vijftien procent van de bevolking was niet verzekerd en dat was meestal niet uit vrije wil. De overheid moet hier zelf marktpartij worden om het probleem van onverzekerden op te lossen. Of de Nederlandse oplossing kan worden toegepast, waarbij de markt sterk gereguleerd wordt door dwingende eisen te stellen aan zorgverzekeraars en verzekerden. Dat is iets heel anders dan “het perfectioneren van een reeds bestaande markt”. Dat is grotendeels de marktwerking uitschakelen.

De standaardconclusie van de neoklassieke economie is dus zeker niet dat markten altijd het beste werken, zoals Engelen beweert. Integendeel, de theorie geeft tamelijk precies aan wanneer markten niet werken. Engelen schetst een vals beeld van de verhouding tussen de neoklassieke economie en marktwerking. Het is waar dat er neoklassieke economen zijn of waren met een tamelijk onwankelbaar geloof in het weldadige effect van marktwerking (Nobelprijswinnaars: Friedman, Lucas), maar er zijn evengoed economen die dat geloof totaal niet delen (Nobelprijswinnaars: Stiglitz, Krugman).

Monotheorie of economische scholen?

Opvallend bij veel studies van gedragseconomen is dat de onderzoekers hun resultaten vaak tegen de neo-klassieke gedragsveronderstellingen proberen af te zetten. De neo-klasssieke theorie geldt als de benchmark, ofte wel zonder neo-klasssieke theorie zou er geen gedragseconomie zijn. Dat geldt in feite ook voor de andere door Chang genoemde sccholen. Die andere scholen kunnen alleen op waarde geschat worden als de neo-klassieke theorie als uitgangspunt wordt genomen. Ik zou de neo-klasssieke school als de moeder aller scholen benoemen, ook al zijn de klassieke en de Marxistische school eerder ontstaan. Het is dan ook niet zo vreemd dat in de universitaire opleidingen de neo-klassieke theorie zeker in de eerste fase veel aandacht krijgt. In het derde jaar van de opleiding en zeker in de masterfase van de studie kunnen (en zullen) alternatieve scholen behandeld worden.

Geldt: econometrie = economie?

Engelen blijkt een enorm gebrek aan kennis van economische curricula te hebben. Wat bijvoorbeeld te denken van de volgende quote: “Ook blijkt dat bijna de volledige onderwijstijd op gaat aan het erin rammen van kwantitatieve onderzoeksmethoden en econometrische mathematica.” Ten eerste, wat is precies ‘econometrische mathematica’? “Econometrie”, ik citeer Wikipedia, “is de discipline binnen de economische wetenschap die zich richt op het kwantificeren (het in getallen uitdrukken) van de relaties tussen economische grootheden. Econometrie kan het beste worden omschreven als de wetenschap van het economisch modelleren, waarbij een groot beroep wordt gedaan op technieken uit de wiskunde, de waarschijnlijkheidsrekening en de statistiek (zeg: wws).” Er is dus geen econometrische wiskunde (mathematica): er is econometrie en er is wiskunde. Binnen de econometrie spelen kwantitatieve onderzoekmethoden (zoals de Wikipedia quote al suggereert) een grote rol. In Nederland kun je econometrie studeren (in andere landen niet) en dan gaat per definitie “bijna de volledige onderwijstijd” op aan, ja aan, econometrie. Ik vind dat ook geen zegen, maar bij de economische faculteiten wordt er juist betrekkelijk weinig aan econometrie gedaan.

De ongelukkige erfenis van Jan Tinbergen en de wijsheid van John Maynard Keynes

Dat is de erfenis die Jan Tinbergen ons heeft nagelaten: de economie-opleidingen leveren in Nederland twee soorten afgestudeerde economen af. De eerste soort komt van de econometrie-opleidingen af en deze studenten weten veel van wws en weinig van economie. De tweede soort komt van de economie-opleidingen en weten veel van economie en weinig van wws.

Wat zei Keynes ook al weer over de criteria waar een  ‘meestereconoom’ aan zou moeten voldoen (in zijn eulogie van Alfred Marshall, de aartsvader van de neoklassieke economie)? Dit: “De meestereconoom moet over een zeldzame combinatie van eigenschappen beschikken. Hij moet in verschillende richtingen tot een hoog niveau komen en hij moet talenten kunnen combineren die men niet vaak bij een enkel persoon aantreft. Hij moet tot een bepaalde hoogte een wiskundige zijn, een historicus, een staatsman en een filosoof. Hij moet symbolen begrijpen, maar in woorden kunnen praten. Hij moet bijzondere verschijnselen kunnen duiden in het licht van algemene inzichten en hij moet in een enkele gedachte zowel concrete als abstracte zaken kunnen combineren. (mijn vertaling)” Engelen wil helemaal niet zulke economen, ook al denkt hij misschien (zonder hem te noemen) Keynes te citeren met zijn volzin: “Het is beter om grofweg te snappen dan er precies naast te zitten.” Het is bekend dat Keynes niet zo’n liefhebber van het meten en correleren van economische variabelen was. Als je afgaat op wat meetbaar is, kun je er wel eens “precies naast zitten”, terwijl als je ook rekening houdt met niet makkelijk te meten grootheden je het waarschijnlijk “grofweg zou kunnen snappen”. [De volzin “It is better to be roughly right than precisely wrong” is overigens niet van Keynes, maar van de filosoof en logicus Carveth Read.] De goede econoom moet weten wanneer hij welke modellen moet toepassen, want er is geen enkel model in de economie dat altijd en overal van toepassing is (ook zo’n beroemde uitspraak van Keynes uit 1938). Engelen wil echter dat studenten helemaal geen modellen beheersen. Hij wil dat de academische economiestudie uitgaat van de rommeligheid van de wereld. Als je er van uitgaat dat de wereld een rommeltje is, zul je weinig begrijpen van de economische mechanismen die in de wereld een rol spelen.


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.