Laatst zat ik bij een bijeenkomst waarin over de financiële situatie van een grote stad werd gesproken. Het ging met name over lange-termijn projecten. Iemand zei toen dat, om wensdenken te voorkomen, gemeenten bij dergelijke projecten alleen maar drie jaar vooruit moeten kijken.

Als het goed gaat doe je te veel, als het slecht gaat doe je te weinig

Dat klinkt redelijk. Anders zal, als het goed gaat met de huizenmarkt, gemeenten enthousiast aan grote projecten beginnen zonder al te uitputtende berekeningen over rendementen, want de rendementen op de commerciëlere onderdelen zouden geweldig zijn. Er zal dus te veel geïnvesteerd worden. Het gevolg van de 3-jaarsregel is ook duidelijk: men gaat te weinig investeren, want in de eerste drie jaar zijn er alleen maar kosten. Ofte wel: als het goed gaat, gaat men te veel doen en als het slecht gaat (in dit geval, er zijn te veel kosten op korte termijn), gaat men te weinig doen. Dat is een algemeen menselijke eigenschap: als ons of anderen iets ergs overkomt denken we dat het binnenkort weer zal gebeuren. Als er ergens een terroristische aanslag is geweest, moet er binnenkort wel weer een komen; er lijkt zelfs een vorm van paniek uit te breken. Wat we doen is niets anders dan het in gedachten doortrekken van een lijn. Als die lijn toevallig naar boven gaat, denken we dat die naar boven blijft gaan. Als die lijn naar beneden gaat (en dus tegenspoed impliceert), denken we dat er nooit meer een einde aan onze ellende komt.

Het economische beleid is ook op die gedachte gebaseerd. Als het slecht gaat met de economie en de overheidsfinanciën, denken de beleidsmakers (of ze doen alsof) dat de crisis nooit meer voorbij zal gaan. Er worden draconische maatregelen genomen die voornamelijk tot gevolg hebben dat het alleen maar nog slechter gaat. En als het goed gaat?

Wat beleidsmakers doen als het goed gaat

Eind jaren 90 was er een periode van hoge economische groei. De inkomens bleven maar stijgen en de overheid kreeg steeds meer belastingopbrengsten. Het kon niet op. Een verstandige overheid zou die extra opbrengsten bespaard hebben als een appeltje voor de dorst, bijvoorbeeld door extra op de overheidsschuld af te lossen. Het Nederlandse ministerie van Financiën (onder leiding van Gerrit Zalm en Wouter Bos die nu elders zeer bovenmodaal verdienen) had echter besloten dat er een belastinghervorming zou komen en dat die alleen maar geaccepteerd zou worden door het publiek als er ook een fikse lastenverlichting zou worden gegeven. En dat kon, want het ging goed en het zou nooit meer slecht gaan in de wereld. En dus werden voor miljarden euro’s cadeautjes uitgedeeld aan belastingbetalers en werd de economie nog meer opgezweept. Het verder opzwepen van de economie als die al oververhit is, is als het ware een uitnodiging voor een recessie.

De aanval op de WTC-torens in New York (2001) kwam wat dat betreft als geroepen. Dat leidde een crisis in, maar die bleek kortstondig. Pas met de kredietcrisis van 2007 begon de echte teruggang. De belastingopbrengsten vielen terug, het overheidstekort liep op en de schuld nam weer toe. Was het beter gegaan als in 2000 geen lastenverlichting was gegeven door Zalm en Bos? Zeker! Dan was, toen de crisis uitbrak de overheidsschuld veel lager geweest dan 70% van het nationaal inkomen en had de overheid het tekort onbekommerd kunnen laten oplopen.

 


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.