Begin jaren 70 tijdens mijn studietijd las ik Karl Popper. Ik was onder de indruk van veel van zijn denkbeelden. Bijvoorbeeld dat de geschiedenis niet volgens wetmatige processen kan verlopen. Als het wel zo zou zijn, kunnen we het toch niet weten, want iedere gebeurtenis is weer uniek. Er is geen manier waarop een historische wetmatigheid getoetst zou kunnen worden.
Ik studeerde economie. Mijn gedachte was, als economische verschijnselen ook uniek zouden zijn, zouden er ook geen economische wetten kunnen bestaan. Maar ik wist vrijwel zeker dat economische wetten wel empirisch getoetst konden worden. Jan Tinbergen, de eerste Nobelprijswinnaar in de economie in 1969, had dat immers al in de jaren 1930 aangetoond. Hij beschreef de economie als een wiskundige relatie tussen variabelen. Zoals het comité betoogde bij de motivatie voor de Nobelprijs: “Daarvoor konden verbanden tussen variabelen alleen in algemene termen worden beschreven, maar nu kon het met concrete getallen gebeuren. Jan Tinbergen gebruikte zijn kennis van de statistiek om modellen te testen en daaruit het meest geschikte model te kiezen.”
De confirmation bias versus het falsificatieprincipe
De opvatting over de geschiedenis door Popper hangt natuurlijk samen met zijn beroemde falsificatieprincipe. Een wetenschappelijke hypothese is niet sterk als hij bevestigd is, maar als hij verworpen kan worden. Iedere hypothese kun je bevestigen als je de juiste waarnemingen verzamelt. Wetenschappers die op deze manier wetenschap bedrijven, lijden aan een confirmation bias. Zij willen ‘hun’ theorie bevestigd zien en verzamelen daarom alleen maar bewijsmateriaal dat hun theorie ondersteunt. Je moet juist proberen een hypothese zo op te stellen dat de kans dat die verworpen wordt zo groot mogelijk is. Dat maakt de hypothese sterker.
Hoe langer die hypothese stand houdt tegen mogelijk ‘belastend’ bewijs, des te sterker de hypothese wordt. Totdat die alsnog verworpen wordt, natuurlijk. Een hypothese kan makkelijker gefalsifieerd worden naarmate de hypothese preciezer is omschreven en algemener van toepassing is. Een hypothese die alleen maar op een bepaalde plaats en/of voor een bepaalde tijd geldig kan zijn, is minder makkelijk te falsifiëren dan een hypothese die altijd en overal geldig is.
Kunnen economische theorieën verworpen worden?
Academische economen op mijn (vroegere) onderzoeksgebied werken ongeveer als volgt. Zij bedenken een leuke theorie. Daarna speuren ze naar gegevens die hun theorie kunnen bevestigen. Zij doen dat op de manier die Tinbergen al in de jaren 1930 heeft voorgedaan. Ik ken eigenlijk geen economen die blij zijn als de gegevens die zij hebben verzameld de theorie niet bevestigen. Zij doen dan liever aan data mining. Dat wil zeggen dat deze academici net zo lang op zoek gaan naar data tot die data zeggen wat ze van de academici moeten zeggen.
Niemand stelt non-resultaten op prijs. Empirische bevindingen moeten de theorie bevestigen, maar niet weerleggen. Niet alleen onderzoekers zelf vinden dat, maar ook redacteuren van wetenschappelijke tijdschriften. Die publiceren niet graag papers waarin de auteurs van hun eigen theorie aantonen dat die niet waar is.
Het probleem van de empirische weerlegging van economische theorie is dat het altijd mogelijk is data te vinden die de theorie bevestigen, maar andersom geldt dit ook. Het is altijd mogelijk om data te vinden die de theorie weerleggen. Economische theorie geldt namelijk alleen in zeer specifieke omstandigheden. Economie lijkt dus toch op de wetenschap van de geschiedenis. Alle gebeurtenissen zijn uniek en dus lijkt het ook niet mogelijk algemeen geldende economische waarheden te formuleren.
Is economie hetzelfde als zuivere logica?
Kijken we nog eens naar de klassieke economen. Zij formuleerden algemeen klinkende stellingen (bij bevolkingsgroei gaan de lonen dalen en de grondprijzen stijgen), maar zeiden er direct bij dat die stellingen gewoon de waarheid weergaven. Dat gold als de redeneertrant voldeed aan logische beginselen. De werkelijkheid lijkt misschien anders dan de theorie, maar dat komt omdat in de theorie niet alle randvoorwaarden kunnen worden beschreven. De klassieken leden dus niet aan de confirmation bias, want als de theorie zonder meer waar is, hoef je die ook niet te bevestigen. Maar hun theorie was ook niet te falsifiëren, want er bestond geen belastend bewijsmateriaal voor de theorie.
Leed Jan Tinbergen aan de confirmation bias? Zoals we zagen was Jan Tinbergen één van de eersten die statistische methoden gebruikte om macro-economische relaties van ‘getallen te voorzien’. Hij deed dit ver voor de Tweede Wereldoorlog. Hij was ongetwijfeld een pionier in het ontwikkelen van de empirische onderzoekmethode in de economie. Maar leed hij ook aan de confirmation bias? Hij dacht zelf dat statistische methoden geschikt waren om het op dat moment meest geschikte model te kunnen selecteren.
De wetenschapsfilosofie van Jan Tinbergen
In een van zijn eerste empirische studies betoogt Tinbergen dat een statistische toets nooit kan aantonen dat een theorie waar is. Maar een theorie kan wel onwaar blijken te zijn, of onvolledig, als die niet in overeenstemming is met een zekere verzameling data. Dat laatste was een zwaar statement, want hoe kun je dat zeker weten? Misschien gebruikte de onderzoeker wel te weinig data, of waren ze slecht gemeten.
Maar Tinbergen was er helemaal niet op uit theorieën te verwerpen. In feite ging hij er van uit dat hij theorieën die waar zijn, kwantificeerde. In die zin stamde hij in een rechte lijn van de klassieke economen af. Maar anders dan de klassieken, wilde hij door middel van “multipele correlatierekening en het aanpassen van curven” verbanden tussen economische variabelen weergeven. Hij wilde dus geen hypothesen verwerpen, hij wilde ware hypothesen van een kwantitatieve invulling voorzien. Hij verdiende daarmee de min of meer verholen spot van John Maynard Keynes, die andere economische gigant die voor de Tweede Wereldoorlog actief was. Keynes vond empirisch werk alchemie waar hij zijn neus voor ophaalde. Keynes geloofde meer in economisch redeneren dan in meten. Tinbergen geloofde in beide.
Tinbergen voldeed dus niet aan de eis van Popper dat je theorieën zo moest opschrijven dat ze door gegevens konden worden ontkracht. Economische theorieën waren immers per definitie correct. Om er concreet iets mee te kunnen doen, moest je de theorie wel van getallen voorzien. Bij het bestaan van, bijvoorbeeld, werkloosheid kon je dan maatregelen nemen om die werkloosheid op te lossen. Het was een sympathieke, maar naïeve gedachte. De werkloosheid is 90 jaar nadat Tinbergen zijn eerste modellen maakte, nog altijd niet verdwenen.
0 reacties