Er is een unieke traditie in Nederland, namelijk dat de programma’s van politieke partijen door het CPB worden ‘doorgerekend’. Het CPB berekent met behulp van een model wat de effecten van de beleidsvoorstellen zijn op de werkgelegenheid, de overheidsfinanciën, de inflatie, enzovoorts. Deze doorrekeningen hebben grote invloed op verkiezingscampagnes en misschien zelfs wel op de verkiezingsuitslag. Maar is er wel bewijs dat die doorrekeningen ook inderdaad hout snijden?

Tijdens verkiezingsdebatten citeren lijsttrekkers hun mooie cijfers uit de CPB-doorrekening zonder dat in direct verband te brengen met de maatregelen uit hun verkiezingsprogramma en, natuurlijk, zonder de slechte rapportcijfers te vermelden. Ook de economische effecten, die het CPB veronderstelt bij zijn doorrekeningen en die tot de gunstige effecten hebben geleid laten de politici onbesproken. Zo is altijd een kenmerk van de modellen van het CPB geweest dat loonmatiging, belastingverlaging en verlaging van de sociale uitkeringen goed is voor de werkgelegenheid. Dat is een CPB-geloof, maar er is weinig bewijs voor, misschien zelfs eerder voor het tegendeel, namelijk dat hogere lonen tot betere werknemers leiden. In 1998 was ik zelf nauw betrokken bij het opstellen van een verkiezingsprogramma. In het programma van ‘mijn’ partij zat weinig belastingverlaging omdat wij vonden dat er gespaard moest worden voor de toekomst. Het gevolg was dat wij slechte rapportcijfers kregen van het CPB. Andere partijen hadden veel belastingverlaging, kregen goede rapportcijfers van het CPB, kwamen in de regering, voerden belastingverlagingen door en de Nederlandse economie raakte oververhit doordat er geen loonmatiging kwam.

Kloppen de voorspellingen van het CPB?

De lijsttrekkers geloven kennelijk in de CPB-modellen, want er is nog geen politicus die het model dat gebruikt wordt bij de doorrekening aan de orde heeft gesteld. Het CPB kan dit bovendien allemaal doen zonder ooit de kritiek te krijgen dat de ‘voorspellingen’ niet kloppen. Niemand is, zeg vier jaar later, er in geïnteresseerd of de voorspelde effecten werkelijk zijn opgetreden. Nog belangrijker is dat het ook onmogelijk is om de effecten van de beleidsvoorstellen die uit de doorrekeningen volgen, later te vergelijken met de feitelijke effecten. De beleidsvoorstellen die in de politieke programma’s stonden worden namelijk nooit ingevoerd. Zelfs als een politieke partij in het kabinet mag aansluiten, zijn er altijd amendementen op de beleidsvoorstellen, want er moeten compromissen met andere coalitiepartners gesloten worden. Sommige voorstellen worden zelfs helemaal niet ingevoerd. Kortom, zelfs als het CPB-model dat gebruikt wordt bij de doorrekening helemaal ‘waar’ zou zijn (en dat ligt al niet voor de hand), kan de doorrekening nooit met de werkelijkheid worden vergeleken. Politieke partijen echter beginnen langzamerhand door te krijgen welke maatregelen het ‘goed doen’ in het CPB model en omdat zij graag een mooi rapportcijfer van het CPB willen krijgen, gaan ze juist het soort maatregelen voorstellen dat het goed in de CPB-modellen. Verkiezingsprogramma’s worden zo steeds meer een afspiegeling van het model dat het CPB gebruikt bij de doorrekening van de programma’s. Als je het zo bekijkt, bepaalt het CPB dus de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen in Nederland.

Dient het CPB dan wel ergens voor?

Met het ‘doorrekenwerk bewijst het CPB vooral zichzelf geen dienst. Voorspellingen over een hele lange termijn waarbij beleidsbeslissingen worden ‘doorgerekend’, leiden tot resultaten die iedereen met een beetje gezond verstand kan aanvechten. Het moet vanzelfsprekend zijn dat het onmogelijk is te voorspellen wat de gevolgen over 20 jaar zullen zijn van welke maatregel dan ook. Economie is niet de wetenschap van voorspellingen, maar een wetenschap die de afruil in keuzegedrag zichtbaar maakt: als je één ding doet moet je het andere laten. Beleidsmakers willen dat nog wel eens vergeten. Het CPB vergeet dat niet en hierin zit dan een van de sterke punten van het CPB.

Een voorbeeldje. Een aantal jaren geleden stelde de Deltacommissie onder leiding van Cees Veerman voor om het peil van het IJsselmeer te verhogen met anderhalve meter om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Het IJsselmeer moet een grotere buffer worden voor de zoetwatervoorziening in Nederland, maar verhoging van het waterpeil heeft enorme gevolgen voor de omringende dijken, dorpen en wegen. Je kunt ook iets anders doen, namelijk andere plekken als zoetwaterbuffer laten fungeren en overtollig water afvoeren via extra pompen op de Afsluitdijk. Dit is goedkoper, zo heeft het CPB uitgerekend, dan het plan van de commissie Veerman. Een ander voorbeeldje. Je kunt medisch specialisten een vast inkomen geven, zoals heel veel Nederlanders dat krijgen. Specialisten zelf zijn daar heel vaak tegen omdat dan hun motivatie om meer dan 40 uur te werken (en zo de wachtlijsten weg te werken) afneemt: zij hebben liever ‘stukloon’, betaling per behandeling. Hier is dus een afruil, maar vorig jaar heeft het CPB laten zien dat er nog een andere afruil is. Als specialisten volgens het stukloon betaald worden, zullen zij bij een zelfde ziektebeeld van een patiënt meer verrichtingen uitvoeren dan als ze een vast salaris krijgen. Of de specialisten met een vast salaris doen te weinig, of de specialisten met stukloon doen te veel.

Het CPB kan laten tussen welke ‘kwaden’ er in het beleid gekozen moet worden. Dat is nuttig werk. Als het CPB zich daar eens toe zou beperken in plaats van doorrekeningen over vele jaren te maken die op geen enkel economisch wetenschappelijk fundament rusten.

Categorieën: Economie of econometrie

0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.